Uitbreiding begraafplaats Kruiskerk Burgum
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0737.01BPXIV-vg01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Regels bestemmingsplan uitbreiding begraafplaats Kruiskerk Burgum
Inhoudsopgave
Regels bestemmingsplan uitbreiding begraafplaats Kruiskerk Burgum
Artikel 4 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 5 Waarde - Woudenlandschap
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1 plan
het bestemmingsplan uitbreiding begraafplaats Kruiskerk Burgum NL.IMRO.0737.01BPXIV van de gemeente Tytsjerksteradiel;
2 bestemmingsplan
de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5 aanleggelegenheid
het bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het niet langer dan drie dagen aaneen aanleggen met recreatievaartuigen;
6 archeologische waarden
de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
8 bebouwingspercentage
een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9 bestaand
bij bouwwerken:
bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
bij het overige gebruik:
het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
12 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
17 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
19 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
20 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;
21 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
22 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
23 dienstverlenend bedrijf en of (openbare) dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;
24 ecologische voorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals faunapassages, faunaduikers, wildrasters, zowel in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als werken, geen bouwwerk zijnde;
25 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond;
26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
27 gebruiksmogelijkheden
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
28 groepsaccommodatie
een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens, stacaravans of chalets, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort recreatief verblijf;
29 half open landschap
Het half open landschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
afwisseling van moerasbossen, rietvelden en graslanden;
afwisseling van water, land en drassige percelen;
verspreid voorkomende petgaten en legakkers;
vervagende of verdwenen verkavelingpatronen;
vage of verdwenen ontginningsrichting;
verspreid voorkomende, veelal kleinschalige bebouwing;
30 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
31 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
32 houtopstand
opgaande beplanting in de vorm van kleinschalige bospercelen, houtsingels en dykswâlen;
33 houtsingel
langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;
34 houtwal
zie dykswâl;
35 kap
iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;
36 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
37 landschappelijk inpassingsplan
een plan dat, volgens het procedé 'Nije Pleats', weergeeft op welke wijze een vergroting van een bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, een bestaand niet-agrarisch bedrijf of de realisering van een nieuw agrarisch bouwperceel landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig wordt ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:
de historisch gegroeide landschapstructuur;
de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het bouwperceel is/wordt gesitueerd;
het bebouwingspatroon;
een goede infrastructurele ontsluiting;
de milieuhygiënische situatie;
de lichtuitstoot;
de mogelijke invloed op voor stikstofdepositie zeer kwetsbare gebieden.
Een landschappelijk inpassingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;
38 landschappelijk inrichtingsplan
een plan dat weergeeft op welke wijze veranderingen in houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen in het Woudenlandschap en veranderingen in verkavelingspatronen en verkavelingsrichting in het Open landschap, o.a. in het kader van perceelsvergrotingen, landschappelijk worden ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:
de historisch gegroeide landschapstructuur;
de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het perceel/de percelen is/zijn gesitueerd;
de gemiddelde grootte van de percelen binnen het deelgebied van het landschapstype Woudenlandschap, waarbinnen de te veranderen singels, dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen liggen;
het bebouwingspatroon;
een goede infrastructurele ontsluiting.
Een landschappelijk inrichtingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;
39 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
40 ligplaats
het gebruik van gronden voor het langer dan drie dagen aaneen aanleggen met een vaartuig. Op het korter aanleggen met een recreatief vaartuig is de APV van toepassing
41 meetverschil
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
42 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
43 onderbouw
het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;
44 veenweidelandschap
het veenweidelandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
grootschalig open (weide)landschap;
hoofdzakelijk rationele verkaveling en plaatselijk opstrekkende verkaveling;
perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
enkele terprestanten en een droogmakerij met ringvaart en kade;
verspreid voorkomende bosschages en plassen / poelen van beperkte omvang (onder andere vm. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;
relatief grofmazig netwerk van wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;
grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;
45 openbare nutsvoorziening
een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een electriciteitshuisje en een verdeelstation, niet zijnde een opstelling voor zonne-energie;
46 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
47 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
48 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
49 parkeergelegenheid
het deel van een perceel dat voor het parkeren van motorvoertuigen is ingericht;
50 peil
indien op of in het land wordt gebouwd:
de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
indien op of in het water wordt gebouwd:
het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
51 poel
een van ander oppervlaktewater geïsoleerd stilstaand water;
52 restauratieve voorziening
een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren en dranken aan de medewerkers van dat bedrijf of de bewoners/gebruikers en medewerkers van die instelling, zoals een bedrijfskantine;
53 risicovolle functie
een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;
54 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
55 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
56 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken;
57 sportkantine
een voorziening ten dienste van een sportvereniging en/of -instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de leden, supporters en bezoekers van de sportvereniging en/of aan de reguliere gebruikers van die sportinstelling;
58 stacaravan
een caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en niet duurzaam met de aarde verbonden is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als chalet aangemerkt kan worden, en bestemd voor recreatief nachtverblijf;
59 steiger
het bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal, direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het innemen van een ligplaats met recreatievaartuigen dan wel (recreatie)woonschepen;
60 straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
61 toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven)
het bieden van recreatief nachtverblijf / logies (zoals bêd en brochje, pension, recreatiewoning (appartement), trekkershut, kampeerboerderij), het bieden van toeristische en recreatieve diensten (zoals verhuur van fietsen en vaartuigen, het bieden van mogelijkheden voor sport en spel), het verstrekken van niet-alcoholische consumpties aan fietsers, wandelaars e.d. (theetuin, etc.), het houden van exposities, het bieden van educatieve activiteiten (zoals workshops, cursussen);
62 verkeersveiligheid
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
63 verplaatsbaar bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, zoals een stacaravan of chalet, die direct maar niet duurzaam met de aarde is verbonden;
64 voetprint van de hoofdmassa
de oppervlakte en de plattegrondvorm van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw, bestaande uit het oorspronkelijke woongedeelte (+ eventuele hals) en het oorspronkelijke aangebouwde bedrijfsgedeelte
65 volkstuin
gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;
66 voorbouwgrens
zie voorgevelrooilijn;
67 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
68 voorgevelrooilijn
de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;
69 voorkeurgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
70 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
71 windturbine
een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);
72 woonsituatie
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
73 woudenlandschap
het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
kleinschalig patroon van lintbebouwing, dykswâlen (houtwallen) en houtsingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (mieden en hooilanden, meren) en plaatselijke esgronden;
de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van een relatief dicht netwerk van houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen);
opstrekkende verkaveling (strokenverkaveling) met lengte-breedte verhoudingen variërend van 3:1 tot 6:1;
plaatselijk (on)regelmatige blokverkaveling;
veelal een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) met laan- en/of singelbeplanting;
met name in het buitengebied streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes);
verspreid voorkomende bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben.
Binnen het Woudenlandschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het dykswâlenlandschap met blokverkaveling, dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling Friese essenlandschap, hoogveen met wijkenlandschap jonge heideontginningslandschap en het singellandschap.
In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;
73.1 dykswâlenlandschap met blokverkaveling
het dykswâlenlandschap (houtwallen) met blokverkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatige blokverkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,8 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 5,2 ha;
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
de aanwezigheid van onverharde paden;
73.2 dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling
het dykswâlenlandschap (houtwallen) met opstrekkende verkaveling wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
sterk opstrekkende verkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 3,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,7 ha;
relatief smalle percelen;
de aanwezigheid van dykswâlen en soms houtsingels op de perceelscheidingen;
bebouwing is voornamelijk geconcentreerd in de bebouwingslinten;
verspreid voorkomende pingoruïnes;
73.3 Friese essenlandschap
het Friese essenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatige blokverkaveling of opstrekkende verkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 1,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,0 ha
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
relatief kleine percelen;
de aanwezigheid van dykswâlen (houtwallen), houtsingels of hagen op de perceelscheidingen;
de aanwezigheid van onverharde paden;
langs vrijwel alle wegen en paden beplanting;
verspreid voorkomende bebouwing aan wegen en paden over of aan de randen van de es;
73.4 hoogveen met wijkenlandschap
het hoogveen met wijkenlandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke
waarden:
onregelmatig patroon van wijken en sloten;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,5 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 4,6 ha;
opstrekkende verkaveling;
herkenbare grenzen tussen ontginningsblokken;
de aanwezigheid van houtsingels langs wijken en sloten;
verspreid voorkomende bebouwing;
73.5 jonge heideontginningslandschap
het jonge heideontginninglandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
onregelmatige blokverkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,1 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,2 ha
onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
relatief kleine percelen;
de aanwezigheid van een informeel padensysteem, bestaande uit verharde, halfverharde en onverharde paden;
verspreid voorkomende bosjes;
relatief veel, verspreid voorkomende, vaak kleinschalige bebouwing;
73.6 singellandschap
het singellandschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
veelal opstrekkende verkaveling;
gemiddelde ruimtelijke kavelmaat is 2,3 ha, maximale ruimtelijke kavelmaat is 6,1 ha;
herkenbare cultuurhistorische grenzen tussen gebieden met verschillende kavelrichting;
op perceelsgrenzen meestal houtsingels, incidenteel dykswâlen (houtwallen);
verspreid voorkomende pingoruïnes;
verspreid voorkomende dobben, poelen;
bebouwing voornamelijk gelegen langs wegen in de vorm van lintbebouwing;
verspreid voorkomende landgoederen en bebossing;
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Methodiek
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden).
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;
de lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
het bebouwde oppervlak:
de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;
de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;
de hoogte van een molen:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;
de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.2 Meetverschillen
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - Groenvoorzieningen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen – Groenvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groenvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
bermen en beplanting;
paden;
water;
met daaraan ondergeschikt:
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding “natuurwaarden”;
het recreatief medegebruik;
semi agrarisch medegebruik;
paden en wegen;
tuinen;
parkeervoorzieningen;
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
verhardingen;
bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder N. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van masten, niet zijnde antennemasten, palen, kunstobjecten en speelvoorzieningen zal ten hoogste 10 m bedragen;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen;
een dak of overkapping is niet toegestaan.
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
ter plaatse van de aanduiding "natuurwaarden":
het geheel of gedeeltelijk verwijderen van beplanting;
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
het graven of geheel of gedeeltelijk dempen van waterlopen en/of waterpartijen.
ter plaatse van de aanduiding "aarden wal":
het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de aarden wal waardoor deze lager dan 2 meter wordt.
3.3.2 Uitzonderingen op vergunningplicht
Het bepaalde in lid 3.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen.
3.3.3 Criterium
Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in 3.3.1 onder A. genoemde mogelijkheden om een omgevingsvergunning te verlenen, mits:
op basis van ecologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwaarden van de gronden.
Het bevoegd gezag kan toepassing geven aan de in 3.3.1. onder B. genoemde mogelijkheden om een omgevingsvergunning te verlenen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
de landschappelijke waarden;
de woonsituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Functieverruiming/ -beperking bestaande functie(s)
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de aanduiding “natuurwaarden” wordt aangebracht, mits op basis van ecologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat er te behouden natuurwaarden aanwezig zijn;
de aanduiding “natuurwaarden” wordt verwijderd, mits op basis van ecologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat er geen te behouden natuurwaarden aanwezig zijn.
3.4.2 Functieverandering
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf, nutsvoorziening' ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:
de oppervlakte ten hoogste 50m² zal bedragen
3.4.3 Algemene criteria
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in 3.4.1 en lid 5.4.2 bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de archeologische waarden;
de natuurwaarden;
de verkeersveiligheid;
de ontsluitingssituatie;
de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Maatschappelijk - Begraafplaats
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk – Begraafplaats’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
een begraafplaats;
met daaraan ondergeschikt:
groenvoorzieningen;
parkeervoorzieningen;
wegen, straten en paden;
water;
openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
tuinen, erven en terreinen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder (graf)monumenten, gedenktekens en kunstobjecten.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder H. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3 m bedragen, met dien verstande dat:
de bouwhoogte van masten, palen, gedenktekens en kunstobjecten ten hoogste 6 meter zal bedragen;
een dak of overkapping is niet toegestaan.
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
4.3.1 Functieverandering
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf – Nutsbedrijf, nutsvoorziening’ ten behoeve van de bouw van transformatiehuisjes en gasdruk- en regelstations, mits:
de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m zal bedragen;
4.3.2 Algemene criteria
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 4.3.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de archeologische waarden;
de natuurwaarden;
de verkeersveiligheid;
de ontsluitingssituatie;
de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Waarde - Woudenlandschap
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Woudenlandschap' aangewezen gronden zijn:
mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van het singellandschap binnen het woudenlandschap;
uitsluitend bestemd voor het in stand houden van houtsingels, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 1" of "specifieke vorm van waarde - houtsingel 2";
met daaraan ondergeschikt
de ontsluiting van bouwpercelen, door één dam in de korte zijde en/of twee dammen in de lange zijde van het perceel ten behoeve van de ontsluiting van het bouwperceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.
5.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de verkavelingsstructuur, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 1";
het geheel of gedeeltelijk aantasten van de cultuurhistorisch waarden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 2".
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de verkavelingsstructuur, op de locaties zoals die zoals die met "houtsingel 3" zijn weergegeven op de bij deze regels horende bijlage 1 (landschaps- en natuurwaardenkaart).
5.3.2 Uitzonderingen op de vergunningenplicht
Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.3.3 Criterium
De in lid 5.3.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, indien:
de aanvraag wordt voorzien van een landschappelijk inrichtingsplan dat in overeenstemming is met:
de uitgangspunten van het betreffende landschapstype singellandschap;
de bij deze regels opgenomen bijlage 2 opgenomen "Richtlijnen voor de inrichting van houtsingels";
geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid
5.4.1 Wijzigen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 1" wordt verwijderd, mits het structuurbepalende karakter van de houtsingel, als gevolg van grootschalige ingrepen in het landschap in het kader van landinrichting, uitbreiding van dorpen, bedrijventerreinen, andere grootschalige voorzieningen, de aanleg of de wijziging van infrastructuur (wegen, spoorwegen, vaarwegen) niet kan worden gehandhaafd;
de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 2" wordt verwijderd, mits de cultuurhistorische waarde van de houtsingel, als gevolg van ingrepen in het bestaande bebouwde gebied, niet kan worden gehandhaafd;
de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 1" wordt aangebracht, mits de houtsingel een structuurbepalend karakter krijgt;
de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 2" wordt aangebracht, mits de houtsingel cultuurhistorische waarde krijgt;
de dubbelbestemming 'Waarde - Woudenlandschap' wordt verwijderd.
5.4.2 Criterium
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan een in lid 5.4.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specieke kenmerken van de deelgebieden binnen het woudenlandschap.
Artikel 6 Waarde - Archeologie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en)
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan:
bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m² wordt uitgebreid;
bouwwerken met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en).
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijkingsbevoegdheden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 en toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, mits:
op basis van archeologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
op basis van archeologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad; of
de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
een verplichting tot het doen van opgravingen; of
een verplichting de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren:
het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden ten opzichte van het bestaande maaiveld en/of het mengen, diepploegen of anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
het graven of dempen van waterlopen en waterpartijen;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm ten opzichte van het bestaande maaiveld;
het verlagen van het waterpeil.
6.4.2 Uitzonderingen op vergunningplicht
Het bepaalde in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
reeds in uitvoering of vergund zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
niet dieper gaan dan 0,30 m ten opzichte van het bestaande maaiveld en die niet betrekking hebben op het ontgronden of afgraven van terpen;
betrekking hebben op een project met een oppervlakte van ten hoogste 50 m².
6.4.3 Criterium
De in lid 6.4.1 genoemde vergunning zal slechts worden verleend, mits:
op grond van archeologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de archeologische waarden van het gebied.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijzigen
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt verwijderd.
6.5.2 Criterium
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 6.5.1 bedoelde wijzigingsbevoegdheid, mits op basis van archeologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat er geen te behouden archeologische waarden aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Welstandscriteria
De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in aritkel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
8.2 Windturbines
Er zullen geen windturbines worden gebouwd.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van de gronden voor het storten, deponeren of lozen van puien en andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 veiligheidszone - externe veiligheid
De functie van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” is het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege een risicovolle functie.
10.1.1 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op in deze gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.
10.1.2 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
10.1.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” wordt verwijderd, mits:
de betreffende risicovolle functie ter plaatse niet meer aanwezig is;
de omvang en situering van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone – externe veiligheid” wordt gewijzigd, mits:
de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
10.1.4 Geen onevenredige afbreuk
Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 9.1.3 bedoelde wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de specifieke gebruiksregels en toestaan dat gronden en gebouwen worden gebruikt voor een lichte horecafunctie, mits:
de horecafunctie ondergeschikt is aan de bedrijfs- of woonfunctie;
de oppervlakte van de horecafunctie ten hoogste 50 m2 bedraagt, met dien verstande dat ten hoogste 10 m2 van de horecafunctie binnen een gebouw mag worden uitgeoefend;
het aantal zitplaatsen maximaal 20 bedraagt;
uitsluitend niet - alcoholische dranken en geringe etenswaren worden verstrekt;
de locatie ligt aan of in de onmiddellijke nabijheid van een toeristische wandel-, fiets-, auto- en/of vaarroute;
en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
het straat- en bebouwingsbeeld;
de milieusituatie;
de woonsituatie;
de landschappelijke waarden;
de cultuurhistorische waarden;
de ontsluitingssituatie;
de parkeersituatie;
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ wordt aangebracht, mits:
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, mits:
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de volksgezondheid, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Leiding - Water' wordt aangebracht, mits:
hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt aangebracht, mits:
op basis van archeologisch onderzoek aannemelijk is gemaakt dat er te behouden archeologische waarden aanwezig zijn;
de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ al dan niet in combinatie met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - waardevol", "specifieke bouwaanduiding - beeldondersteunend", specifieke bouwaanduiding - boerderijvorm", wordt aangebracht, mits:
de noodzaak hiertoe blijkt uit een cultuurhistorisch rapport of contra-expertise;
de dubbelbestemming 'Waarde - Woudenlandschap' wordt aangebracht, mits:
op basis van onderzoek blijkt dat in een gebied te behouden waarden van het woudenlandschap aanwezig zijn;
de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, mits:
dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;
dit noodzakelijk is voor het bevorderen van de nautische veiligheid op een (naastgelegen) vaarwater;
de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - externe veiligheid" wordt aangebracht, mits:
de hoedanigheid van een risicovolle functie is gewijzigd;
de ligging van de zone moet worden afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
Artikel 13 Overige regels
Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen.
Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen en/of aanduidingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels voor die bestemmingen en/of aanduidingen, zoals opgenomen in bijlage 3, van toepassing als bedoeld in de bijlage.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid A. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid A. met maximaal 10 %.
Sublid A. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid A., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in sublid A., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Sublid A. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het
Bestemmingsplan uitbreiding begraafplaats Kruiskerk Burgum
van de gemeente Tytsjerksteradiel.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van {...}
De voorzitter, De griffier,